Het is hartstikke druk maar niet met dingen waarover ik een onderhoudende column kan schrijven (misschien denkt u dat elke week wel). Schrijven van het jaarverslag, de regio-editie van Hét Visblad, in elkaar zetten van presentaties voor respectievelijk de bijeenkomst van sportvissers in waterschapsbesturen, het voorzittersoverleg van Sportvisserij Nederland en het studieweekend van federatie NoordWest Nederland en nog meer.
Het meeste heeft te maken met informatie overdragen. Anderen laten weten wat we doen, zodat ze van onze kennis en ervaring kunnen profiteren of gewoon zodat ze weten dat wij ons best doen in hún belang. Dat laatste kost veel tijd maar is ontzettend belangrijk. Als sportvissers niet weten wat wij doen, denken ze meestal dat we niks doen of niks goeds en raken ze geïrriteerd. Die irritatie verspreidt zich als een olievlek en daar worden we als organisatie niet sterker van. Laatst las ik in een boek over schaatsen het verhaal van Rintje Ritsma. Rintje had het helemaal gehad met de schaatsbond en maakte de overstap naar de commercie. Hij nam sponsor Sanex in de arm en lachte uiteindelijk iedereen uit. Hij had mooiere schaatspakken, meer salaris, grotere auto’s en betere hotels. En hij won ook nog. Nu ligt de situatie voor sportvissers iets anders maar twee parallellen zag ik meteen: de irritatie over de organisatie en de mogelijkheden van samenwerking met de handel. Natuurlijk kunnen we nooit iedereen tevreden stellen maar luisteren naar de achterban en betrekken van veel sportvissers vind ik belangrijk. Uitleggen waarom we bepaalde keuzes maken, zaken voorleggen aan vertegenwoordigers van de achterban om samen de beste aanpak te bepalen. Dat is precies het idee achter de vers opgestarte federatieve commissie zout van NoordWest Nederland. Op de discussieavond woensdag in IJmuiden presenteert de commissie zichzelf en de plannen. Zelf ben ik er niet bij maar van Maikel begrijp ik dat het een goede bijeenkomst is geweest.
Over de handel heb ik het vaker gehad: de handel heeft geld, belang bij goede vismogelijkheden en hengelsportwinkels zijn bij uitstek dé plek waar álle sportvissers – zwart of met VISpas – binnenkomen. In de winkel wordt de stemming bepaald, praten vissers over wat ze bezighoudt en de winkelier hoort dus álles waaraan de belangenorganisatie zou moeten werken.
Goede ideeën
Tussen alle drukte door hoor ik de collega’s nog wat goede ideeën opperen ook. Een willekeurige greep: een bord met regels voor veilig varen bij de trailerhellingen aan het Noordzeekanaal (samen met Connexxion en de havendienst), sportvissers verplichten van meegenomen vissen de staart af te knippen en restaurants verbieden vissen met afgeknipte staarten in bezit te hebben (werkt al op de Azoren), kweek van zeebaars een flinke impuls geven. We moeten af en toe tijd nemen om die goede ideeën uit te werken. Laatst hebben we er een uurtje voor bij elkaar gezeten en daaruit is de meetsticker voor zeevissen gekomen die afgelopen woensdag zijn première had.
Vissen
Dinsdag ga ik eindelijk weer eens vissen. Achterbuurjongen Wesley wil al weken met me op pad. Als ik hem ‘groot of veel?’ voorleg, kiest hij het eerste. En zo loop ik tussen de middag met een emmertje voer langs het meer om alvast wat balletjes neer te gooien in een hoek waar in de winter en het voorjaar veel brasem ligt. Rommelend in dat voer krijg ik er meteen weer zin in. Liefst zou ik meteen gaan zitten maar Wes is pas om half vier uit school. En ik heb het nog druk genoeg trouwens.
Om vier uur zijn we geïnstalleerd. De wind is ietsje gedraaid en er staan behoorlijke golven. Het is hier een meter of drie diep. Gelukkig zit er bij de gloednieuwe Stekkie vaste hengelset een stevige dobber die deze omstandigheden prima de baas kan. Een loodje op de grond – want brasems houden niet van bewegend aas – en afwachten maar. Er gebeurt weinig. Verderop heb ik ook wat gevoerd dus we verkassen een stukje. Net als ik even opzij kijk, hoor ik een kreet en zie ik een kromme hengel. Die meteen ook weer recht schiet voordat ik Wesley kan stoppen in z’n poging om anderhalve kilo brasem in één beweging de kant op te hijsen. Een wapperend onderlijntje is al dat rest. Daarna blijft het stil.
We gaan nog even naar het vaartje. Lekker uit de wind en misschien ligt er nog wat voorn. Als dat zo is, zijn het er niet veel meer of hebben ze weinig trek. Als we de moed al bijna hebben opgegeven, zien we toch leven. Het is etenstijd maar zoals het goede vissers betaamt, proberen we het nog één keer. Een paar driftjes later zakt het pennetje weg en hebben we zowaar een voorn. Onze eer gered.
Richard van den Bos